Golfjargon: Regels, oefenen en soorten slagen

Regels van de baan

Etiquette:
Gedragsregels waaraan spelers zich behoren te houden zodra het golfterrein betreden wordt. Of dit nu op de oefenfaciliteiten, de baan of het clubhuis is, gedraag je er naar.

Kledingvoorschrift
Golfkleding moet lekker zitten, maar golfbanen hanteren vaak een ‘dress code’.
Loop er niet provocerend bij. Als een club of baan het wenselijk vindt er verzorgd uit te zien dan heeft de speler zich daar aan aan te passen. Men is tenslotte te gast. Vaak is een polo met kraag en geen spijkerbroek of korte broek al voldoende om discussies te mijden.

Oefen faciliteiten
Op diverse banen staat het vrij om te oefenen, op andere banen moet je mathuur betalen. Ook zijn er banen die enkel voor leden toegankelijk zijn.

Drivingrange:
Op de drivingrange sla je met drivingrange ballen. Met een muntje, kaart of keykoord haal je deze ballen uit de automaat. Het is de plek om je slagen te oefenen, of je warm te slaan voordat de wedstrijd begint.
De meeste golflessen beginnen hier.

Chipping green:
Een oefengebied, vaak met meerdere holes, om het korte werk te oefenen.

Oefenbunker
Meestal een grote, diepe bunker bij de chippinggreen of in de drivingrange ingebouwd. Bunkerslagen zijn voor de meeste golfers een probleem. Afstandscontrole rond de green of het clean raken in een fairway bunker kan men daar leren.

Puttinggreen
De meeste puttinggreens hebben 9 kleine vlaggen staan. Hierop kunnen zowel lange als korte putts geoefend worden. Down en uphill, Vaak is het hier niet toegestaan om te chippen

Welke slagen zijn er allemaal

Oefenswing:
Het oefenen van een bepaalde swing voordat een speler de golfbal gaat slaan.

Adresseren:
Klaar gaan staan voor het slaan van de bal. Je zet je club achter de bal.

Airshot:
Als een golfer probeerde de bal te raken maar de bal gemist heeft, dit telt als een slag.

Approach:
Een slag richting de green.

Backspin:
Een effect aan de bal dat ervoor zorgt dat de golfbal sneller afremt of ervoor zorgt dat de golfbal terug rolt in de richting van de speler.

Chip:
Een slag waarbij de golfbal verder rolt dan dat deze in de lucht is.

Draw:
Als een rechtshandige golfer bewust effect aan de golfbal geeft van rechts naar links om een eventuele hindernis te ontwijken.

Drive:
Een afslag geslagen met een driver.

Fade:
Als een rechtshandige golfer bewust effect aan de golfbal geeft van links naar rechts om een eventuele hindernis te ontwijken.

Flop shot:
Met een flopslag is het de bedoeling om de bal zo hoog te spelen, vaak om een hindernis/obstakel te omzeilen.

Hook:
Als een rechtshandige golfer onbedoeld effect aan de golfbal geeft naar links.

Mulligan:
Op het moment dat een speler op de eerste tee zijn afslag misslaat mag de speler deze opnieuw doen. Dit mag nooit in een (officiele) wedstrijd, maar kan onderdeel zijn van een “fungame”

Pitch:
Een slag waarbij de bal ongeveer 2/3e van de afstand in de lucht is en 1/3e over de grond rolt.

Punch shot:
Doormiddel van een speciale club wordt de golfbal laag over te grond geslagen

Gimme:
een gimme betekend dat een golfbal ontzettend dichtbij de hole ligt en deze niet meer geput hoeft te worden. Dit wordt bepaald door de tegenstander en geld alleen voor matchplay.

Deel dit bericht: